Door Gerrit Mol


Jan de Bruin

Omdat er een aantal tuinen leegstond en verwaarlozing dreigde, werden er enkele tuinen gesplitst. Daarom zijn er tegenwoordig nog steeds tuinen met verschillende oppervlaktes. Op een behoorlijk ‘middenstuk’ tussen twee vergrote tuinen begon Ome Jan een groentetuin. Daarin was hij bijna dagelijks aan het werk. Natuurlijk dronk hij koffie bij Tante Riekie in haar tuin.
Dat werken deed hij tot hij bijna negentig was. Jan was heel precies in zijn tuinieren.

Jan de Bruin vond al die nieuwe mensen best leuk. Als hij maar mocht doen wat hij altijd deed. In de loop der jaren werd hij wel minder fel tijdens vergaderingen. Wat hij tot het eind bleef doen, was aan het eind van elke vergadering het bestuur hartelijk bedanken voor hun inzet. Daar zat de vergadering op te wachten. Het was pas echt afgelopen als Ome Jan dat had gezegd.

Op een dag, halverwege het tuinseizoen, stond hij op en zei: “Het gaat niet meer.”
Dat gold niet alleen voor het tuinieren, zo bleek al snel. Té snel. Toen hij zijn schoffel losliet, verdween alras alle vastigheid.

Als los zand werd de wereld.

Op zijn oude stek wordt nu weer fanatiek getuinierd. Anders dan Ome Jan het gedaan zou hebben, maar over de inzet zou hij niets te klagen hebben.


Ome Co

“En toch is het niet eerlijk.”

Iedereen die wel eens in gesprek is geweest met Grietje heeft deze zin meer dan eens gehoord. En toen Grietje er opeens niet meer was, nam Ome Co, de treurende weduwnaar, haar verhaal bijna letterlijk over: “En tóch is het niet eerlijk…”

In de spelregels die we elk jaar versturen bij de Bloemen, Groente & Fruittentoonstelling, staat bij de afdeling Fruit dat je appels en peren bij de beurs moet plukken, en dat je dat fruit dus met een steeltje moet inleveren. Nu wilde Grietje op een bepaald moment haar perziken insturen. Ze waren prachtig, maar de juryleden zagen tot hun ontzetting dat deze mét steeltje, ja, zelfs met stukjes boomtak waren ingeleverd.
– “Dus u heeft de boom nu gesnoeid?”
– “Ja, dat moest toch?”
– “Alleen bij appels en peren. Nu gaat uw boom dood.”

Grietje was diep beledigd dat ze geen eerste prijs won dat jaar. Ze kreeg zelfs helemaal geen prijs en toch had niemand zulke mooie perziken.
“Het is gewoon niet eerlijk.”

Toen Ome Co dit verhaal een nieuwe tuinder had verteld, stelde deze de vraag die niemand tot dan toe had gevraagd, die niemand had dúrven stellen:
– “Maar hebt u in de jaren daarna nog wel ‘ns een prijsje gewonnen met uw perziken?”
– “Nee! Nee, natuurlijk niet.”

Ome Co zweeg en keek even peinzend voor zich uit.

– “Kijk, die boom, die gaat natuurlijk hartstikke dood. Die dingen gebeuren. Maar weet je wat het is? Ergens is het toch helemaal niet eerlijk. Echt niet. Ergens.”



De hond van Jan de Scharrelaar

Er zijn plekken op het tuincomplex waar het heel lang niet lijkt te lukken. Er is wel een eigenaar, maar die laat zich zelden of nooit zien, zodat de tuin in een wel heel rommelige staat komt te verkeren. En als de tuin dan na jaren zeuren door de oude eigenaar wordt verkocht, dan is het maar de vraag wat de nieuwe tuinder zal gaan doen.

Rommelige tuinen hebben een grote aantrekkingskracht op rommelende tuinders. Toen tuin (x) werd verkocht aan Jan uit Vogeldorp waren de verwachtingen dan ook niet hoog gespannen. Maar Jan begon met het schoonmaken van de tuin. Bijna haalden de buur- tuinders opgelucht adem. Maar toen begon Jan hout zijn tuin op te slepen. Balken, oude deuren, kapotte kozijnen. En hij begon met het bouwen van een tuinhuis. Zonder tekening, zonder bouwvergunning. En hoe er ook tegen hem werd ingepraat, Jan ging vrolijk zijn eigen gang.

Zijn kleine zwarte hond kwam altijd met hem mee. Kon Jan mensen nog wel voorbij lopen zonder te groeten, de hond dacht daar heel anders over. Die kwispelde, likte handen, duwde zijn neus tegen handen die hem moesten aaien. En dan bromde Jan ook maar een begroeting.

De vloer was zo gelegd, de eerste twee wanden stonden er redelijk snel, maar daarna ging het steeds langzamer. Jan zat steeds vaker en langer in de tuin met de hond op schoot.

‘Enkel de dakgoten nog’, hoorden we Jan geregeld zeggen.

Het zou er niet meer van komen. Toen er na een storm een tuindeur open stond, ging een van de tuinders dat aan Jan thuis vertellen. Zijn buurvrouw uit het dorp vertelde dat Jan de dag ervoor gevonden was. Zittend in zijn keuken. Dood. De hond op schoot. Die had er niet vanaf gewild. Hij gromde zelfs. En het was zo’n lieverd.

– “Wat is er dan met hem gebeurd, waar is de hond nu?”
De buurvrouw wist het niet.

En aan wie we het verder ook vroegen, niemand wist het.